9 september 2012
9 september 2012
Lukas 17 : 11 – 19
De tien melaatsen
Vanmorgen gaat het in de evangelielezing uit Lukas over tien mannen aan wie iedereen de schurft heeft. Iedereen mijdt hen als de pest. En als de mensen hen zien, dan roepen ze : “klerelijers”. U weet vast wel dat het woord klerelijer komt van het woord choleralijder. Een klerelijer is dus iemand die de pest heeft. En mensen hebben een pesthekel aan iedereen die hen herinnert aan ziekte of ongeluk. Mensen die hoe dan ook beschadigd zijn, herinneren ons teveel aan de kans dat we zelf beschadigd raken! En om over de kwetsbaarheid van ons leven niet te hoeven nadenken, mijden we mensen waar iets mee is. Over precies zulke mensen gaat het vanmorgen.
In de Middeleeuwen gaf men pestlijders en melaatsen een ratel in de hand, waar ze een verschrikkelijke herrie mee konden maken, als ze een dorp of een stad naderden. Wegwezen, betekende dat lawaai, want hier komt een wegwerpmens, een outcast. Wij zouden tegenwoordig zeggen: “wegwezen, een junk…” Het woord junk betekent immers ook wegwerp. Daarom had ik als justitiepredikante in de gevangenis ook altijd groot bezwaar wanneer mensen zichzelf of anderen een junk noemden. Het is een alibi-woord. Een woord voor hopeloze gevallen, hopeloos in andermans ogen en ook al te vaak in eigen ogen.”Dominee, praat maar met een ander”, zeiden mijn verslaafde mannen, “ik ben toch niet meer te redden”. Een wegwerpmens, het aanzien niet meer waard.
Wie eenmaal zover is dat anderen wegkijken, wanneer hij of zij eraan komt, die heeft de vreemde ervaring van onzichtbaarheid. Kennelijk hebben we het oog van de ander nodig om werkelijk te bestaan. Mijn gedetineerden vertelden mij vaak dergelijke ervaringen. Dat na hun vrijlating niemand meer met interesse of met een knipoog naar hen keek. Een heel vervreemdend gevoel. Geen oogcontact meer, geen uitnodigingen, geen welwillende blik.”Alsof ik een gezicht vol zweren heb, dominee”. De melaatsen van onze tijd kennen deze ervaring dus maar al te goed!
Er is een beroemd verhaal over de heilige Franciscus, die op een dag een wandeling in de buurt van Assisi maakt. Op die wandeling, bij het plaatsje Foligno, komt Franciscus een melaatse tegen. Voor deze koopmanszoon met zijn ongetwijfeld dure kleren en verfijnde smaak, zal dat een grote schok zijn geweest. Een door zweren vervormd gezicht kijkt hem aan. Dat is op zich al bijzonder, want melaatsen werden geacht hun gezicht af te wenden en uit de wind te gaan staan. Ongetwijfeld om besmetting te voorkomen, maar vast ook vanwege de gruwelijke stank. Twee verdrietige ogen kijken Franciscus aan. En dan gebeurt er iets wonderlijks! Nou ja, iets wonderlijks? Zeg maar gerust: een wonder! In plaats van de andere kant uit te kijken ontmoeten hun ogen elkaar. En Franciscus ziet in dat misvormde gezicht ineens een medemens, iemand net als hijzelf. En spontaan doet hij iets ongebruikelijks. Hij geeft de melaatse man een zoen op beide wangen. “Dag mens, jij bent net als ik…..” Het is een bijzondere ervaring voor de melaatse, die man die het aanzien niet meer waard was, die mens die nooit meer werd aangeraakt. Maar het grootste wonder is dat het net zo’n belangrijke ervaring voor Franciscus wordt. Want vanaf dat moment weet hij dat hij niets meer of minder is dan wie dan ook. Hij gaat zich vanaf die dag’ broeder van alle mensen en dieren’ noemen. Zijn roeping is geboren! De rijke koopmanszoon heeft zijn verbondenheid ontdekt met alles wat leeft. Een nieuwe manier van kijken. Met ogen die zich kunnen verbazen en verder kunnen kijken dan iemands huid. Want voorbij onze huid ligt onze verbondenheid.
En dan ons evangelieverhaal, met tien melaatsen: een colonne des doods is het. En ook in dit verhaal is er sprake van oogcontact. Een blik van verstandhouding- een manier van kijken die iets laat zien van wat zo vaak onderhuids blijft. Dat kijken naar elkaar, dáár gaat het om. Daarom schrijft Lukas dat Jezus hen aanzag. Dat is de kernzin, het scharnierpunt van de tekst. Daarna wordt alles anders.
Wie dat leest, weet dat het hier gaat om een speciale manier van kijken, een manier van kijken die geneest en die onaanraakbaren aanraakt, zo dat ze weer mens worden. Wie zo wordt aangekeken, met zoveel respect en begrip, die wordt schoon en dat worden die melaatsen bij Lukas ook. Ze voelen zich niet langer bekeken, ze voelen zich voor het eerst gezien en dat is heel iets anders.
Die blik van Jezus, die ingrijpende ervaring van mensen: ‘zo kijkt God naar ons’. Wat is dat dan voor manier van kijken? Genezend, dat is zeker! Dat blijkt wel uit ons verhaal! Maar zou het alleen maar heerlijk zijn geweest? Iemand die je echt ziet, dat is toch ook een beetje eng? Waarom gebeurt het anders zo weinig? Toch zeker, omdat het ook een groot avontuur is om elkaar zo aan te zien. Om elkaar te aanvaarden als broeders en zusters en ondanks alle misvormingen die een mens kan opdoen in zijn leven, elkaar te omarmen. Wij kiezen toch vaak liever voor de keurige distantie dan dat we een ander mens zo in onze ziel laten kijken.
Ik moest bij die blik van Jezus denken aan het prachtige gedicht van Anton Korteweg over Psalm 139. Die psalm gaat immers over de Eeuwige die ons onontkoombaar ziet. Of we nou links of rechts afslaan, naar het oosten of het westen afreizen, we ontkomen niet aan de blik van de Eeuwige. Het gedicht van Korteweg verwoordt zo prachtig de spanning die dan ontstaat. We willen wel, maar we willen ook niet. Luister maar:
psalm 139 : GOED,WIJ SAMEN TOCH….
Onder en boven, jij bent om mij heen; ik in je,
je weet van mij alles.
Dat je me omringt, nou ja, me doordringt,
alles weet uit hoofde van jij, alla,
maar dat je daar ook nog op uit bent !
Geen plaats van je is er, die, wil hij, niet ziet mij,
die niet in zich heeft mij.
Ver weg of dichtbij, bij de kraag pak je me;
geen kant kan ik op,
in Den Haag niet en nergens – licht is er niets bij –
Niet raak ik me ergens in kwijt en niet in de tijd :
wat ik ook maar van plan ben, waar en wanneer,
Je wist het allang dat ik toen dat en dat;
dat ik knap in elkaar, heb je wel voor gezorgd.
Enfin, gebonden zijn, gekend, in iemand zijn, erg is het,-
maar niet is nog erger misschien.
En altijd, hoe dan ook :
ik denk aan je, op de gekste momenten,
en nooit niet eens niet.
Het moet wel dat ik van je hou,
de pest heb aan wie de pest aan je heeft.
Ken me dan maar, weet wie ik ben en doe maar.
ANTON KORTEWEG
Zo is het dus: we verlangen naar die genezende blik van God, maar we willen er ook van weg! Zoals we ook verlangen naar werkelijke verbondenheid met elkaar, maar er ook voor terug deinzen!
Terug naar ons evangelieverhaal. De melaatsen zijn genezen onder de blik van Jezus en ze worden naar de tempel gestuurd. U moet begrijpen dat dat een tamelijk provocerende daad van Jezus was. Het waren nl de priesters die de macht hadden melaatsen uit de gemeenschap te plaatsen. Er is een middeleeuws document uit Assisi, dat nauwkeurig beschrijft hoe ook nog in de tijd van Franciscus melaatsen met een kerkelijk ritueel uit de gemeenschap werden gezet. Met een handje aarde van het kerkhof(!) werden ze feitelijk doodverklaard en mochten niet meer deelnemen aan welke kerkelijke activiteit dan ook.
In het verhaal van Lukas, en nog voordat ze echt genezen zijn, stuurt Jezus de melaatsen naar de mensen die hen hebben ge-excommuniceerd. Werkelijk! Terwijl ze gingen, werden ze gereinigd, schrijft Lukas. Na die ontmoeting met Jezus, steken ze kennelijk al zo goed in hun vel, ook al is dat nog niet aan de buitenkant zichtbaar, dat ze op pad gaan…naar de tempel, naar het hol van de leeuw!Prachtig!
Je zou denken dat ze met z’n tienen terug gaan om Jezus te vertellen hoe dit avontuur is afgelopen, maar dat doen ze niet. Ze vertrekken zingend weer naar hun familie, pakken hun werk weer op en gaan over op de orde van de dag. Op één na! Eén man komt terug om Jezus te bedanken. Een Samaritaan en dat wil zeggen: een niet-jood. Iemand die er in die joodse melaatsen-colonie vast ook niet echt bij hoorde. Die man moet wel heel erg onzichtbaar geweest zijn. Daarom is zijn dankbaarheid waarschijnlijk ook het grootste. Hij heeft, meer dan wie ook, ervaren wat het is om er niet bij te horen. Wat is dat toch vaak in het evangelie, dat die mensen die door anderen met de nek worden aangekeken, het juist bij Jezus zo goed doen! Die hele of halve heidenen begrijpen kennelijk vaak het beste waar het om gaat.
Al met al is dit een verhaal dat ons allemaal herkenning biedt. Wie kent niet in zijn leven de pijnlijke ervaring van onzichtbaarheid? Wie voelt soms zich niet gezien, in eigen kring van mensen of in zijn werkkring?
God kijkt met respect naar ons, met een blik die geneest van eenzaamheid. Hij kijkt verder dan de rimpels in onze huid, verder dan de beschadigingen die het leven ons heeft toegebracht. Dat is een genezende gedachte.
Maar het is ook een opdracht. Het verhaal van de tien melaatsen doet ons omkijken naar al die mensen in onze samenleving die het aanzien niet meer waard lijken te zijn. Want wie zelf eenmaal ervaren heeft dat God ons omarmt zonder oordeel, die kan ook zelf weer met een heldere, liefdevolle blik naar anderen kijken.
God geeft ons als gemeente en als kerk een oefenplaats. Om te oefenen in broeder en zusterschap, om elkaar te blijven aanraken en elkaar aan te kijken. En zo voor elkaar en anderen een plek van genezing te worden,
AMEN
|